Ze zit in Huize Zeerust op de gaanderij
Daarbuiten langs het raam gaat het verkeer voorbij
Dat lijkt niet op de zee maar dat kan zij niet zien
Ze wordt vandaag al honderd en misschien
Komt burgemeester haar feliciteren
Want honderd lange jaren moet je eren
Honderd is tien maal tien en dat is heel erg oud
Bij Zeerust heet ze opoe maar ze was nooit getrouwd
Het is een oude vrijster die nooit iemand kuste
Dat denkt de zuster, maar Stien is een hoer in ruste
Ook hoeren worden oud, daar is niets aan te doen
Na zomers komen winters, daarna geen seizoen
refren':
Want de tijd glijdt
De tijd rijdt
De tijd slijt
De tijd wordt zo wijd
Je raakt er alles in kwijt
De tijd slijt
De tijd glijdt
De tijd splijt
De tijd wordt zo wijd
Je raakt er alles in kwijt
Ze zit in Huize Zeerust op de gaanderij
En in een grijze schemer trekken ze voorbij:
Een schimmenstoet van mannen, dat kan niemand zien
In het gedempte gaslicht, en misschien
Herkent ze niemand meer van al die heren
Die ooit bij mooie Stien de liefde kwamen leren
Toen ze nog jong was en haar haar van goud
Haar huid heel strak en zacht, haar ogen noorderblauw
Toen de matrozen op de wallen om haar vochten
Haar liefde kochten, een beetje warmte zochten
Ook hoeren worden oud, daar is niets aan te doen
Na zomers komen winters, daarna geen seizoen
refren'
refren'